Onder professoren

Onder professoren

Toen ik als jonge assistent aan mijn academische carrière begon, gaf mijn opa mij het boek “Onder professoren” cadeau. De auteur, de econoom Willem Frederik Hermans (1921-1995), beschrijft er de belevenissen van hoogleraren en studenten aan de Universiteit Groningen. Hij schildert de professoren af als na-ijverige mensen, die zich vooral bezighouden met roddels en onbenulligheden. Mijn opa leek mij te waarschuwen, maar ik geloofde rotsvast dat de universiteit een vrijhaven van wijze mannen en vrouwen was, die onverstoorbaar en verheven boven kleinmenselijke emoties op zoek waren naar ware kennis. Wist ik veel…

Mijn beginjaren in de academische wereld verliepen voorspoedig. Aan de Universiteit Antwerpen werd er heel wat afgezwanst onder de collega’s. Samen met drie proffen zat ik er als jonge assistent in een bijgebouw, een plek waar voorheen de school had gestaan waarvan mijn opa (langs vaderskant) schooldirecteur was geweest en recht tegenover de protestantse kerk waar mijn oma (langs moederskant) Zondagsschool had gelopen. Wij deelden er trouwens het meest exclusieve telefoonnummer van België, vanuit het buitenland: 00 32 32 32 32 00.

Aan de Universiteit Maastricht kwam ik als jonge docent terecht in een vrolijk-dissidente en collegiale groep van linkse anarchisten en rechtse libertairen. Les extrêmes se touchent. De toenmalige Rijksuniversiteit Limburg was in die dagen een echte hot spot waar topeconomen en (latere) Nobelprijswinnaars de deur platliepen, zoals James Buchanan, Kenneth Arrow of Oliver Williamson. Ook het Maastrichtse probleemgebaseerd onderwijs was vernieuwend en top.

De transfer naar de universiteit in Diepenbeek verliep aanvankelijk ook vlekkeloos. Ik had een eigen stijl van lesgeven, actueel en interactief, die goed in de smaak viel bij de studenten. Een vleugje humor doet natuurlijk ook wonderen om de aandacht 2 à 3 uur vast te houden. Raar was wel dat ik geen kantoor, noch een computer ter beschikking kreeg. De decaan vertelde dat zoiets moest verdiend worden met 'persoonlijke prestaties en diensten' (ppd), zijnde betaalde les- en onderzoeksopdrachten voor derden. Soit, het was een boeiende tijd want de provincie krabbelde pas recht van de mijnsluitingen en de universiteit speelde een belangrijke rol in de reconversie door een uitgebreid aanbod van opleidingen.

Op mijn initiatief bundelden mijn collega’s van het departement Economie-Rechten hun krachten in één onderzoeksgroep Beleidsmanagement. Het was een schot in de roos. De onderzoeksproduktiviteit ging de hoogte in en de masteropleiding Beleidsmanagement trok meer studenten dan alle andere masteropleidingen samen. Dat succes wekte naijver op en kon dus niet blijven duren…

De eerste wrijvingen met de academische autoriteiten in Diepenbeek ontstonden tijdens de opstart van de transnationale Universiteit Limburg. De tUL was een nieuwe, derde universiteit waarin de universiteiten van Maastricht en Diepenbeek hun krachten zouden bundelen. De Raad van Bestuur telde 4 leden: de rector en beheerder van Maastricht, de rector van Diepenbeek en “een vertegenwoordiger van de Vlaamse Regering” zijnde uw dienaar. Op vraag van de minister van Onderwijs verdedigde ik als enig bestuurslid de belangen van de transnationale universiteit, niet die van de lokale universiteiten. Dat bracht mij geregeld in conflict met mijn eigen rector, want ik was ook (deeltijds) prof in Diepenbeek. De rector eiste daarom dat de beheerder van Diepenbeek automatisch het tweede Vlaamse lid in de Raad van Bestuur van de tUL zou zijn. En zo geschiedde. Ik kreeg geen rugdekking vanuit Brussel en werd bedankt voor bewezen diensten.

Maar de problemen aan de universiteit in Diepenbeek begonnen pas echt, toen een nieuwe rector aan de macht kwam. Hij wilde komaf maken met 'disciplinaire' onderzoeksgroepen (bv. economie) en enkel nog inzetten op 'thematische' onderzoeksinstituten (bv. milieu). Ik werd dus verplicht om de succesvolle onderzoeksgroep Beleidsmanagement op te doeken en aan te sluiten bij één of ander instituut (m.n. mobiliteit).(1) Dat zag ik niet zitten. De rector ontstak in een colère en snauwde mij toe dat hij de baas was. Als ik het niet eens was met zijn visie, dan moest ik maar ontslag nemen. Ik voelde mij bedreigd en heb mij diezelfde dag aangesloten bij de vakbond VSOA. Een gouden beslissing zou jaren later blijken.

Ondertussen ging het van kwaad naar erger. Ik bleef beleidseconomisch onderzoek doen in de vele domeinen van de publieke sector, van gerechtelijke achterstand tot files (beide zijn een vraagoverschot of aanbodtekort) en van nanogeneeskunde tot verkeersrotondes (beide duur, maar maatschappelijk verantwoord zoals bleek uit onze kosten-effectiviteitstudies). Brussel bleef vooral beroep op mij doen voor verkeerskundige adviezen. Zo benoemde minister van Openbare Werken Kris Peeters mij als expert-lid in de Mobiliteitsraad Vlaanderen (MORA).

Aangezien ik niet meer welkom was in het Diepenbeekse mobiliteitsinstituut, had ik in het raam van een groot onderzoeksproject een samenwerking opgezet met de Universiteit Gent. Zo uitzonderlijk was dat niet, want ook vanuit de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel waren er intern concurrerende voorstellen ingediend. Maar de rector van het kleine Diepenbeek was not amused. De verplichting om mij aan te sluiten bij het mobiliteitsinstituut werd plots een verbod om aan mobiliteitsonderzoek te doen. De rector was van mening dat er “geen twee hanen op één mesthoop” konden zitten en trok partij voor zijn favorietje.

In opdracht van Febiac en Touring hadden mijn medewerkers ondertussen een fiscale studie uitgevoerd naar de totale overheidsontvangsten uit motorvoertuigen. Toen die cijfers verschenen, was de toenmalige minister van mobiliteit razend. In de studio’s van de VRT brandde ze de studie volledig af. De rector van de Universiteit Hasselt kreeg een vlammende telefoon om het onderzoek per direct stil te leggen. En zo gebeurde. In de jaren nadien werden de cijfers geactualiseerd door Febiac zelf. Bart Dobbelaere schreef daarover in De Standaard: “Naar verluidt zitten de bewuste mobiliteitsdeskundigen nog altijd in voorarrest op Guantanamo.”(2)

Onder politiek druk besloot de rector om mij kalt zu stellen. Ik werd verplicht een uitstapcontract te tekenen, waardoor ik moest stoppen met mobiliteitsonderzoek, niets mocht publiceren zonder toestemming van het favorietje, en al mijn assistenten en lopende contracten (o.m. met de Europese Commissie) moest overdragen. Berufsverbot!

Een poging om mijn onderzoek te heroriënteren naar het thema van de patiëntveiligheid mislukte, omwille van een gebrek aan data over medische fouten en affiniteit met de sector. De rector was woedend dat ik rechtstreeks contact had opgenomen met de tweede grootste medische verzekeraar, het Hasseltse Ethias. Dat had via hem moeten passeren. Uiteindelijk ik bleef achter met één assistent.(3)

Tussendoor waren er nog enkele kleinere incidenten. Een oud-medewerker van Jan Hoet had mij gevraagd om mee mijn schouders te zetten onder een tentoonstelling op de campus voor de 70ste verjaardag van de kunstpaus. Naast een expositie met werk van o.m. Panamarenko werden er vier cadeaux d’amis aangeboden aan de jarige, waaronder een portret door de internationaal gerenommeerde schilder Luc Tuymans. Luc en ik raakten al snel aan de praat over mijn oom, die een goede vriend was van de schilder en die ook in mijn leven een bijzondere rol als voogd heeft gespeeld. Toen de rector ons babbeltje plots onderbrak, haalde Tuymans onverwachts uit in zijn gekende stijl: “Wie zedde gaa? Bol het is af.” Een pijnlijk momentje.

En dan was er nog de hervorming van de opleiding Toegepaste Economische Wetenschappen. Dat leek mij logischerwijze een opdracht voor de (bedrijfs)economen van de faculteit, en niet voor de – overigens zeer gewaardeerde – collega’s uit de ondersteunende vakken. Toen ik dat ook in de groep gooide, barstte een bijvak-hoogleraar in tranen uit: “Geef ik dan niet goed les?” Dat had er natuurlijk niets mee te maken. Toen deze bijvak-hoogleraar was opgeklommen tot vice-decaan, liet de wraak niet lang op zich wachten. Zij verscheen plots op de departementsraad Economie en wilde dat mijn vak Macro-economie zou worden opsplitst over 2 trimesters. Zonder enig voorafgaand overleg gingen mijn senior-assistenten in het verweer en argumenteerden dat dit geen goede zaak zou zijn. De vice-decaan was razend. De volgende dag stuurde zij een email-bericht (volledig in hoofdletters) naar mij en naar alle collega’s. De vice-decaan verweet mij geen rekening te houden met de belangen van studenten en de senior-assistenten te hebben opgezet tegen haar plan. Quod non. Ik stond paf, want ik leefde echt voor mijn studenten. Maar de vice-decaan maakte mij met de grond gelijk en zette mij voor schut ten aanzien van mijn medewerkers.

Ik trok dan ook naar de decaan om mijn beklag te maken over de gratuite en valse beschuldigingen van de vice-decaan. Maar de decaan begon op zijn beurt te tieren en te schelden dat de gang daverde en gooide mij uit zijn bureau. De secretaresse van de decaan wist niet wat ze hoorde. Hij ging zo over de schreef, dat hij snel daarna zijn excuses kwam aanbieden. Maar het onheil was wel geschied. Hoewel ik een olifantshuid heb, bleek het gedrag van de decaan en vice-decaan de spreekwoordelijk druppel te zijn. Op doktersadvies moest ik enkele weken thuisblijven met verhoogde bloeddruk.

Deze decaan had nog meer pesterijtjes in petto. Daags nadat ik een 'positieve' onderwijs-en onderzoeksevaluatie had ontvangen vanuit de officiële commissies, stuurde hij een eigen, groffe tekst met een 'negatieve' evaluatie. Ik moest het document ondertekenen en het zou bij mijn dossier worden gevoegd. Ik begreep er niks van en vroeg aan de beheerder van de universiteit of de evaluatieprocedure soms gewijzigd was. Het bleek een eigen initiatiefje van de decaan te zijn; de beheerder vroeg mij om dit te negeren. Ook sommige collega’s deden een duit in het zakje. Toen ik mij voor het goede doel had verkleed als Kerstman en liet bekogelen met slagroomtaarten, vonden zij dat not done.

Later zou blijken dat deze hele episode slechts het voorspel was van wat nog komen zou.

Maar eerst bracht de politiek een aangenaam intermezzo. Toen ik na mijn eerste legislatuur in het Vlaams Parlement verkozen werd tot 'beste parlementslid' door de politieke redacties en collega-parlementairen, was de situatie op de universiteit afgekoeld. Er was zelfs enige appreciatie gegroeid voor mijn werk en mijn persoon. Dankzij mijn contacten waren minister Johan Van Overtveldt en staatssecretaris John Crombez als prof aan de slag gegaan in Diepenbeek; en naar het voorbeeld van prof. Carl Devos (UGent) organiseerde ik voor het eerst economische openingscolleges met bekende gastsprekers, zoals toenmalig minister van Economie Kris Peeters (die er de dual income tax lanceerde) en de minister-presidenten van Vlaanderen en Wallonië, Geert Bourgeois en Paul Magnette (die er zijn verzet tegen CETA aankondigde). De mediabelangstelling was enorm en straalde positief af op de Diepenbeekse universiteit. Wetenschappelijk had ik ondertussen ook niet stilgezeten en voldoende gepubliceerd in toptijdschriften waardoor ik gepromoveerd werd tot hoogleraar.(4)

Twee maanden na mijn promotie viel ik uit door ziekte. Omdat de diagnose niet scherp kon gesteld worden, bleef ik vaag over de reden van mijn afwezigheid. Dat was de aanleiding voor een storm aan speculaties en roddels op de campus. Ik dacht dat die vanzelf wel zou gaan liggen, maar niets was minder waar. De academische autoriteiten gingen zelf ook actief op zoek naar roddels, samen met een campusagent en een lokale politieke tegenstrever. Op geen enkel moment werd er contact met mij opgenomen. Het was voor mij dan ook een donderslag bij heldere hemel, toen de academische autoriteiten bij het Parket melding maakten van “mogelijk strafbaar gedrag”, nota bene 6 dagen voor de gemeenteraadsverkiezingen waaraan ik als lijsttrekker deelnam. Dat de rector de schoonbroer van een Vlaams minister is, had er natuurlijk niet mee te maken...

Het Parket nam ruim zijn tijd voor een grondig onderzoek en kwam tot de conclusie dat er geen bewijs kon gevonden worden; het dossier werd geseponeerd. Ik had daar nooit aan getwijfeld en was blij dat deze calvarie achter de rug was. Ook mijn advocaat dacht dat de kous hiermee af was. Maar dat was buiten de rector gerekend. De  man was zwaar op zijn gezicht gegaan en zwoer wraak. Amper 5 minuten na de persconferentie van het Parket stuurde hij een email aan alle medewerkers én studenten van de universiteit waarin hij aankondigde een tuchtonderzoek tegen mij in te stellen (hij vroeg ook om alle voorvallen te melden, waarop welgeteld nul reacties kwamen). Op televisie verklaarde hij dat “er relaties zijn aangegaan met studenten die eigenlijk niet passen binnen de professionele wijze waarmee de professor met studenten moet omgaan.” Nog voor de tuchtcommissie bijeengekomen was, velde hij dus publiekelijk al een oordeel. J’accuse!

Mijn lot was bezegeld. De tuchtprocedure wordt immers geleid door de vice-rectoren, die worden uitgekozen door de rector. Het zijn zijn poulains, zijn rechter- en linkerhand, die zelden tot nooit tegen de mening van hun broodheer ingaan, zeker niet in Diepenbeek.(5)

Nochtans verklaarden de studenten in de Raad van Bestuur, die het hele strafrechtelijke en tuchtrechtelijke dossier hadden gelezen, dat er geen sprake was van grensoverschrijdend gedrag en dat ik onmiddellijk weer aan de slag moest als hoogleraar. Ook alle ondervraagde studentes bevestigden het sociale karakter van de contacten en berichten via sociale media, waarin er “steeds duidelijk een grens werd bewaard”. Waarom werden deze positieve verklaringen niet opgenomen in het verslag van de tuchtcommissie? De vraag stellen, is ze beantwoorden. Het maakte niet uit. Barbertje moest hangen.

Plots was ik leproos. Mijn partij kreeg zelfs schrik om mij op een lijst te zetten voor de nationale verkiezingen. Foute beslissing. Het gevolg liet zich raden: de extra Kamerzetel die ik had helpen winnen in 2014, ging weer verloren in 2019.

Het vreemde aan dit hele intentieproces is dat er nooit een klacht tegen mij is ingediend, niet op de universiteit, noch bij het Parket. Toch zette de universiteit mij aan de deur, hoewel de vermeende slachtoffers - de studenten – mij volledig vrijpleitten. Het Parket seponeerde de zaak dan ook. Lees ook: de zaak Vereeck.

Door de seponering had de rector zwaar gezichtsverlies geleden. Uit rancune werd elke vraag voor een bemiddelde oplossing door de rector en zijn advocaten dan ook afgewimpeld. Nog voor de tuchtprocedure was opgestart, velde de rector publiekelijk zijn oordeel. Uiteindelijk werd ik ontslagen wegens "een vertrouwensbreuk met de leiding". Ja, dat zal wel. De Limburgse rector was een dictator die zijn favorietjes schaamteloos voortrok en zijn tegenstanders genadeloos liquideerde. Hij maakte van een unieke campusuniversiteit een zielloze fabriek en brak daarmee de ziel van de Limburgse universiteit.

Een laatste anecdote: toen het Berufsverbot werd opgelegd, dreigden ook de assistenten van mijn onderzoeksgroep Beleidsmanagement hun job te verliezen. Daarom plooide ik voor de eis van de rector om andersoortig onderzoek te doen (op vlak van patiëntveiligheid, zie hierboven). Toen ik zei dat ik zo “mijn mensen een toekomst wilde geven”, snauwde de rector mij toe: “Dat zijn uw mensen niet. Dat zijn mensen van de universiteit.” Ik kan het verschil van aanpak niet treffender illustreren.

Exit Vereeck dus. Het professoraat was voor mij een roeping, geen job. Ik leefde voor mijn studenten die ik op alle vlakken, wetenschappelijk en persoonlijk, probeerde te helpen. Mijn Doktorvater vroeg mij ooit of ik het verschil kende tussen een prof en een student? “Een prof weet meer dingen en een student weet andere dingen.” Samen zijn ze als een grote familie op zoek naar nieuwe kennis. De prof is niet meer dan de primus inter pares. Dat is ook mijn visie, die in schril contract staat met het huidige geïndustrialiseerd hoger onderwijs.


(1) Tien jaar later zou diezelfde rector mij vragen om een nieuwe onderzoeksgroep “Evidence-Based Policy” op te richten. Hij gaf daarbij toe dat zijn eenzijdige focus op thematische onderzoeksinstituten verkeerd was geweest. Voortschrijdend inzicht noemde hij het.

(2) Bart Dobbelaere (2006), Oplichters, allemaal oplichters, De Standaard, 24 november 2006, pag. 79.

(3) Deze assistent slaagde er de volgende 10 jaar wel in om het restgroep van twee terug uit te bouwen tot een grote en succesvolle onderzoeksgroep van ca. 15 medewerkers. Zij scheren vandaag hoge toppen in het fundamenteel en toegepast beleidseconomisch onderzoek, zoals blijkt uit het aantal publicaties in toptijdschriften en de toestroom van extern gefinancierde projecten.

(4) Q1 of top-10 tijdschriften in de JCR-ranking van de Web of Science.

(5) Aan de gewone Vlaamse universiteiten oefenen de rectoren maximaal 2 mandaten van 4 jaar (oftewel 8 jaar) uit. Maar in Diepenbeek is dat 4 mandaten van 4 jaar (oftewel 16 jaar). Dit leidt tot een machtsconcentratie, die nefast is voor de ontwikkeling van nieuw bestuurlijk talent en creëert een vazallenmentaliteit. Het is aan de Vlaamse regering om deze anomalie op te lossen.